bb Onbekommerd verleden Prent

Onbekommerd verleden

Schuim slaan kon mijn vader als de beste. Een rijke, volle laag sierde elke ochtend kort zijn wangen, nonchalant veegde hij met de nagel van zijn linkerduim het schuim van de lippen. Hij zag er dan uit als een witte neger.

‘s Morgens gold het eerste fluitje van de ketel niet het steevaste kopje thee, maar het scheerwater voor een frisse ambtenaar. Pas daarna werd het gezin van thee voorzien. Inmiddels had mijn vader de verplichte ochtendgymnastiek o.l.v. Ab Goubitz, met aan de vleugel Arie Snoek, al achter de rug. Op de biezen vloer, in lange jägeronderbroek deed hij – in onze ogen – uiterst simpele oefeningen, die door de radio in onbegrijpelijke taal werden gedicteerd.

Wij waren met z’n zessen: een moeder de huisvrouw, drie opeenvolgende jongens, dan een kleine zus die dat ook altijd gebleven is, en natuurlijk onze vader. Vader verdiende, moeder knoopte de eindjes aan elkaar en als dat niet lukte, plunderde zij onze spaarpotjes. Aan het einde van de maand, op Sint Salarius, werd alles mooi weer aangezuiverd, soms met een stuiver rente.

Pa was Ontvanger van ’s Rijks Belastingen, maar zelf heiligde hij het standpunt dat het zaliger was te geven dan te ontvangen. Hij en het gezin bewoonden in de jaren vijftig een klein, twee-onder-één-kap huis in het Friese Oosterwolde. Er was een waterput buiten en een verchroomde pomp binnen, later kwamen er een heuse kraan en een boiler bij. De pomp bleef zitten, je kon nooit weten. We hadden het niet breed, maar dat was de badcel die gebouwd werd in een klerenkast ook niet. De genoegens van het volksbadhuis, met vader en de jongens in de gezinsbadcel, behoorden daarmee definitief tot het verleden.

De w.c. spoelde je door met een lampetkan water en eens in de zoveel maanden werd de beerput in de tuin blootgelegd. De inhoud werd met een putsaker in een open gierkar geschept. Enkele jaren later schafte de gemeente een dieselzuigpomp aan, dat ging sneller, maar de geur bleef. De inhoud van de plaatselijke beerputten werd over de weilanden uitgestrooid. Dat mocht het hele jaar door. Met het rubberen balletje, dat een der putjesscheppers mij als drijfvondst toewierp, heb ik maar kort gespeeld, de geur aan mijn vingers bleef lang hangen.

Mijn vader had geen auto, wel een mooi, hoog herenrijwiel. In de winter droeg hij echte motorhandschoenen, misschien ter compensatie van gemotoriseerd gebrek. Hij zag er altijd onberispelijk uit met hoed, lange visgraatmantel en gesteven boorden, die mijn moeder door de wasserij liet verzorgen.

Pa ging eerst op de fiets naar kantoor, later te voet. Dan at hij tussen de middag warm en deed daarna een ‘ knipperke’ met de zakdoek over zijn ogen. De jongens gingen na het warmeten weer naar de klompenschool terug, zus bleef nog thuis.

Als Pa ’s morgens als eerste het huis verliet, zong hij voor de ontbijters nog even een Frans afscheidsliedje, d.w.z. het refrein en dan alleen maar de eerste twee regels. Je geheugen had wel iets beters te doen.

Het waren onbekommerde tijden, ik mis ze niet, wèl mijn vader in de deuropening, de hoed ten afscheid zwierig afzettend:

“Adieu, mes pauvres Provençales, adieu pays de mes Amours”.     

Hans van der Veen, Leiden 2008 

(Uit: Allerleitje, een handgemeen tussen schrijf- en tekenpen, Leiden 2008; illustraties van  Jan van Weeren)

Zie voor verder nieuws, verleden in het heden, hieronder: (ook uit Allerleitje)

Bij de begrafenis van mijn vader, 1998:

Een chequeboek en drie kastanjes

Pa lag er vredig bij, niet omdat het cliché dat zo wilde, maar de natuur wilde het zo. De bril leek even afgezet, alsof het om een “knipperke” ging. De mond was ferm gesloten. Dat paste wel bij hem. Hij deed hem alleen open, als het hout sneed of kwink sloeg.

De onberispelijk witte boord was gesloten met een das in Windsor-knoop, de knoop, die hij de 3 jongens al vroeg had aangeleerd: “Als je het zó doet, ga je vorstelijk gekleed, jongen!” In het knoopsgat van zijn nieuwe blazer prijkte zijn lintje, want Pa was Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Hij was er “gepast” trots op, want er was niets, waarmee hij te koop liep.

Zijn leven lang had hij zijn geld verdiend met dienen: zijn overheid, zijn vrouw, zijn jongens en zijn dochter. Vaak had hij het zuur verdiend en nog geen sigaar nam hij aan voor verleende dienst aan naasten.

Zijn sterke vingers met de verzorgde nagels lagen onwennig over elkaar, alsof ze snakten naar de pen, een boek, de krant, het auto­stuur. Ja, het laatste niet als laatste, want naarmate zijn lichaam trager werd, steeg zijn automobiliteit. Nauwelijks zichtbaar tussen de vingers was de gladde gouden ring, een smalle, want goud was in de oorlog peperduur.

Trots was hij geweest op zijn kinderen en misschien wel minder “gepast”, want die hadden immers het getij meegehad!? Hun opvoeding en studies had hij alle zèlf bekostigd en hij wilde er niets voor terug, zelfs geen ‘dankjewel’. Zoiets dééd je als vader. Maar als Ma aan het einde van de maand één van de kinderen naar “de Spar” stuurde, klonk het menigmaal uit haar mond: “Zeg maar, dat je vader het wel zal gireren!”

Zijn carrière was, zonder dat hij het zich realiseerde, buitengewoon snel gegaan: van schrijver eerste klasse tot chef de bureau van twee opeenvolgende kantoren, maar zelfstudie en bijscholing hadden zijn avonden lang en zwaar gemaakt. “Het is zaliger te geven dan te ontvangen,” zei hij als Ontvanger van ‘s Rijks Directe Belastingen, en de kinderen lachten daarom. Maar zij beseften niet, dat dàt zijn eigenlijke lijfspreuk was: Hij kon niet leven zonder geven, en het leven, dàt hem gegeven was, vlood maar al te snel uit zijn handen.

Hij had de beste vrouw van de wereld en de beste moeder voor zijn kinderen getrouwd; de vrouw achter de man, misschien, maar hij stond altijd achter háár en wees de kinderen op moeders zuchten en zorgen om hen:  “Jullie moeder houdt de boel bij elkaar, jongens, vergeet dat nooit!”  Dat schiep die twee-eenheid.

De studies van de kinderen werden bekostigd met zijn cheques, want het chequeboek van zijn leven stond op naam van de naaste. En géén grotere vreugde kende hij, dan aan het einde van een familie-reünie stiekem van tafel weg te sluipen – schijnbaar om de handen te wassen­ – en bij terugkeer vertelden zijn pretoogjes, dat het hem wéér gelukt was voor een ieder te betalen. En hoe vaak vond je niet, na Pa en Ma’s bezoek, een met liefde gedekte cheque op de schoorsteenmantel…

Aan zijn voeten lagen drie kastanjes. Die waren in zijn zakken aangetroffen. Ze verhuisden van de ene broek naar de andere; elk jaar opnieuw met de herfst verse kastanjes, die zijn dochter met haar kinderen liefdevol voor Opa raapte. Kennelijk goed tegen de reuma, want daar had hij nooit last van. Misschien vormden die drie kastanjes de compagnons van zijn levensbank: Geloof, Hoop & Liefde, waarvan het meest de Liefde…

Bij de begrafenis van mijn moeder, 2002: (ook uit Allerleitje)

Nachtbrief aan mijn moeder:

Dag lieve Ma! 

Wat bent U al ver weg. En ik had U nog zóveel willen zeggen, zóveel willen vragen ook, maar ik heb het niet kunnen doen en ook niet durven doen. Nou, dan schrijf ik maar een eindje voor me uit…

U bent een èchte moeder, ja, dat zegt iedereen misschien van zijn eigen moeder onder zulke omstandigheden, maar nu ben ìk aan de beurt en dat doet pijn genoeg … 

Liefdevol bent U, opofferend, zorgzaam, op het tobberige af. Dat ontdek ik nu ook bij mezelf, zoals er zoveel dingen van U zijn, die ik bij mezelf herken!

U zal het niet verwonderen, dat ik “U” tegen U zeg, dat hebben we altijd gedaan, en “jullie” tegen jullie beiden. Dat schiep geen afstand, dat benadrukte de band van liefde en respect, al die jaren dat we jullie als ouders mochten hebben. 

We hebben heel veel aan jullie te danken! In de beste jaren van jullie leven hebben jullie je grote offers voor ons getroost. Niets was jullie te veel, als het òns ten goede kwam. Door jullie mochten wij worden, die we zijn. En als we trots en blij zijn, dan is dat door jullie!

Uw laatste jaren waren niet gemakkelijk, hè Ma? Ik kijk naar Uw haren, die drie jaar geleden nog vaal-blond te noemen waren, nu staat er een grijs Pake Kuipers-kuifje op Uw rimpelloze  meisjesvoorhoofd. Ik heb meer rimpels dan U, die van U zitten binnenin…. 

Leven zonder Pa valt niet mee, hè? U zegt het zo vaak: “De glâns is der ôf”, en de glans ìs ook voor U van het leven af. Ja, dat was weer een beetje Fries, voor ons een echo uit het verleden, voor U verleden en heden dooreen. U bent eigenlijk “ons Mem”:  Brabants werd U, Fries bent U gebleven.

Jullie waren een goed stel, Ma, fantastisch op elkaar ingespeeld, drijfveer en stuurwiel bij elkaar. De Allerhoogste Gezagvoerder kon alleen maar jaloers naar jullie kijken!  Zònder Pa bent U een beetje stuurloos. Uw wereldje wordt steeds kleiner. “Niet klagen, maar dragen”, zegt U dan steeds, maar het in praktijk brengen van die mooie stelregel gaat U niet glad af!

 De nachtzuster kwam even naar U kijken, ik neem nu de pen weer ter hand. Ja, de kinderen waken om beurten bij U.  Neen, dat hoeft niet, dat zegt U altijd. We  doen het toch en het gaat niet slecht.

Ter gelegenheid van de viering van Uw tachtigste verjaardag, nu precies een week geleden, hadden we een liedje  voor U gemaakt, we hebben het niet meer kunnen zingen. Maar àls we het vierde couplet voor U gezongen hadden, waarvan de tekst luidt : 

’t Is een dag van vreugde en van tranen,

want we weten, er ging één van boord:

Meinhardt, echtgenoot en onze vader, leeft in beelden en verhalen voort… 


als we dàt gezongen zouden hebben, dan had U gehuild, en dat was goed geweest; wij voelen dit gemis precies eender! Ook U leeft in herinnering en verhalen voort, zolang wíj kunnen herinneren en verhalen. We zullen U met pijn missen en gedenken in liefde, en de liefde het meest!

Het laatste couplet van dit liedje bezingt jullie houten huis in de Engelselaan, ons “Behouden Huys”, al 44 jaar onze vaste wal in Roosendaal. We zullen het moeten opgeven, maar we zijn blij, dat U dat niet hoeft te doen! 

Wat duurt zo’n nacht toch lang, hè Ma? Maar het begint alweer een beetje te dagen. Aan het weer buiten mist U niets, het regent buiten en van binnen…

Ik ga stoppen, Ma, het lukt allemaal niet meer zo. Stapt U ook maar van boord, Pa staat al te wenken, zus en de jongens varen wel door. 

Nog bedankt voor al Uw goede zorgen, Ma, en voor jullie kompas, proviand en reisbestek!  

                                 Goede thuiskomst, Ma!